Peter Gombeir – Kamer 241

Happy people have no stories

Peter Gombeir – Kamer 241 - Happy people have no stories

Baker man

bakkerHet moet wel erg zijn. Een bakkersvrouw met smetvrees. Niet dat ze er iets kan aan doen. Maar toch. Ooit, lang geleden, liet ze zich verleiden door de waan van het grote geld. En de bakkerszoon die op het punt stond het imperium van zijn vader over te nemen. Dat het een kleine bakkerij in het hol van Pluto betrof, dat had hij er niet bij vermeld. Dat zij de winkel zou moeten bevrouwen, evenmin. Eer ze dat door had, was het te laat. Zo staat ze ondertussen al jaren aan de toog. ’s Winters goed ingeduffeld tegen de kou. ’s Zomers zo luchtig als maar kan. Bijna even luchtig als de cake met frambozen. Een specialiteit. Net als hun feestgebak.

De smetvrees had ze al van kleins af. Aanrakingen van anderen waren uit den boze. Iets aannemen van een vreemde had ze een hekel aan. Van een bekende ook trouwens. Hoe ze ooit met Rudolphe, de bakkerszoon, iets kon beginnen, het blijft een mysterie. Misschien dacht ze dat bloem de bacteriën doodde. Of hij voerde haar telkens tipsy met zijn verse crème au beurre met te veel Amaretto. Kan ook.

Maar het blijft een probleem natuurlijk. Hoe ze nu telkens vies vuil kleingeld van vreemden moet aannemen. Wie weet hoe lang zit het al weggestopt in die kleffe portefeuille. En heeft hij zijn handen wel gewassen. Bij elke klant schiet het door haar hoofd. Vies. Vuil. Alles. Iedereen. Ze gaat zo vaak ze kan naar achter, uit het zicht, om vlug haar handen te ontsmetten. De walm van te veel Dettol achtervolgt haar. Iedereen die binnenkomt, merkt het. Een nieuweling zou nog kunnen denken dat er net gepoetst is in de winkel. De habitués weten echter beter.

En zo komt het dat ik al een hele tijd brood met de Dettol-touch mag eten. Al is het goed mogelijk dat ze het met opzet doet. Want natuurlijk zorg ik er steeds voor om eerst nog eens goed mijn neus op te halen en met mijn blote hand af te vegen. Dan pas duik ik in mijn portefeuille, om net niet gepast te kunnen betalen met veel te veel kleingeld. In plaats van de muntstukjes op de toonbank te leggen, verkies ik om ze in haar hand te deponeren. Ze twijfelt, maar neemt het toch aan. Het wisselgeld laat ze vanop een afstand vallen in mijn palm. Een geforceerde bedankt, en ze is weer van me verlost voor een dag. Maar niet voordat ik nog eens goed hoest met mijn hand maar half voor mijn mond. Misschien moet ik dus niet verwonderd zijn dat mijn brood soms wat vreemd smaakt, maar het is me haar blik eigenlijk wel waard.